De nieuwe wet seksuele delicten

Nienke Feenstra
25-08-2024

De nieuwe wet seksuele delicten

door Nienke Feenstra

    Kan de vlag uit nu de nieuwe wet per 1 juli in werking is getreden? 



    Naar verwachting kan van ongewenste seksuele gedragingen eerder  aangifte worden gedaan, maar zoals zo vaak bij dit soort ontwikkelingen  is het antwoord: ja en nee. Hieronder zal ik een aantal voor- en nadelen  èn nieuwe aspecten uit de doeken te doen.

    Allard Pierson-Universiteit van Amsterdam

    Om te beginnen is het goed te weten dat het niet een aparte wet is zoals de naam  doet vermoeden, maar een wijzigingswet waarmee vooral het wetboek van strafrecht is gewijzigd. Daarnaast betreft het nog een paar andere, minder belangrijke wetten (o.a. voor het schadefonds geweldsmisdrijven). Daarmee zijn vrijwel alle bepalingen ingebed in de systematiek en de hele historie van het wetboek van strafrecht, zodat ook jurisprudentie (uitspraken van rechters) van toepassing is. Dat helpt om de logica van de nieuwe strafbare feiten te begrijpen. Het wetboek van strafrecht kent namelijk in de opbouw van artikelen een opbouw van lichtere naar zwaardere feiten. De zwaardere feiten zijn ‘gekwalificeerde’ feiten, bijvoorbeeld ‘opzettelijk’, ‘met geweld’ of ‘in vereniging’, i.e. met meerdere daders tegelijk, zoals het geval is bij groepsverkrachting. Meer soorten strafbare feiten De handelingen die nu strafbaar gesteld zijn, zijn uitgebreid naar meer typen van zwaarte, en met meer variaties die zijn ontstaan door het gebruik van internet of digitale middelen (op afstand iemand dwingen iets te doen of te laten). Ook is de terminologie gewijzigd van zedendelicten in seksuele delicten. Dit alles door de technische ontwikkelingen, maar ook door de veranderde opvattingen over de positionering van het slachtoffer. Daarvoor geldt nu ‘nee is nee’: je lichamelijke en geestelijke integriteit is iets waar jij volstrekt en absoluut alleen zeggenschap over hebt. De dader dient zich er dus sterk van te vergewissen of je wel gediend bent van welke handeling dan ook. Je moet er duidelijk mee instemmen, ook wel met het Engelse ‘consent’ aangeduid. Zo is het verschil tussen ‘schuldaanranding en schuldverkrachting’ en ‘opzetaanranding en -verkrachting ontstaan.’

    De schuldvariant

    In de oude systematiek was de verkrachting in zichzelf eigenlijk al ‘gekwalificeerd’, er moest namelijk geweld aan te pas komen. Nu is er een ‘lichtere’ vorm bij gekomen: de schuldvariant. Dat betekent dat de dader niet meer weg komt met de smoes ‘hoe kon ik nou weten dat ze geen zin had’. Hij [1] had het simpelweg moeten vragen, ook eventueel halverwege het ‘proces’. Het criterium ‘je had kunnen weten dat’, is nauw gerelateerd aan het vaak vereiste onderdeel ‘schuld’ in het strafrecht. Een zwaardere factor is als je iets ‘opzettelijk’ doet. Over beide aspecten is heel veel jurisprudentie, die goed gebruikt kan worden bij de beoordeling van deze nieuwe strafbare feiten. En nog even voor de volledigheid: bij een verkrachting wordt een lichaam ‘seksueel binnengedrongen’, bij een aanranding blijft het contact aan de buitenkant. Wat hieronder precies verstaan wordt is ook weer in vele rechtszaken bepaald, maar het voert te ver dat hier uit de doeken te doen. De verkrachting op afstand Wat je je tientallen jaren geleden nog niet voor kon stellen is nu strafbaar: de verkrachting op afstand. Iemand kan via internet een ander zo bedreigen dat deze bij zichzelf met iets binnendringt of zich dat door een ander moet laten welgevallen. De dader op afstand kan dan ook veroordeeld worden voor opzetverkrachting. Dit is nog wat anders dan wat we inmiddels sextortion zijn gaan noemen. Dan wordt iemand gechanteerd met naaktbeelden. Dit wordt ook wel afpersing genoemd. Het gaat bijvoorbeeld om naaktvideo’s of foto’s die zijn gemaakt met een webcam. Het kan ook gaan om nepfoto’s of nepvideo’s (deepfakes). De dader dreigt deze beelden te verspreiden als je geen geld betaalt of als je niet nog meer naaktbeelden stuurt. Dit soort zaken zijn de afgelopen tijd regelmatig in het nieuws geweest (o.a. van Gianni de W. die honderdduizenden foto’s had van 172 slachtoffers). In de ‘lichtere’ variant van de nieuwe internetdelicten komen we uit bij sexchatting. Dit is zo’n beetje de digitale variant van het ‘potloodventen’ en kinderlokken. Je verleidt een kind onder de 16 jaar om naar beelden te kijken die ‘schadelijk te achten zijn’ voor kinderen onder de 16 of ‘een ontmoeting voorstelt voor seksuele doeleinden’ al dan niet virtueel.

    Seksuele intimidatie

    En nu het hoofdstuk ‘seksuele intimidatie.’ Daar zullen we nog veel over gaan vernemen. De aanloop naar deze wetswijziging was een bijzondere. In Rotterdam, voorloper in de bestrijding hiervan, hadden ze hiervoor een artikel in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen, maar het artikel strandde bij de rechter omdat hij dat onder de grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting vond vallen. Die mag alléén ingeperkt worden bij een wet die door de 2e en 1e kamer wordt vastgesteld. Dat duurde even, namelijk vijf jaar, en dat is verhoudingsgewijs nog snel. Ook bepaalde de rechter, in 2019, dat niet precies helder was gemaakt wat nu wél en niet mocht, en ook dat moet goed geregeld zijn in een wet. Ik neem aan dat er nogal wat ambtenaren hebben zitten zwoegen op de tekst zoals die nu in de wet terecht is gekomen, want eenvoudig is het niet om het te omschrijven. Dit is het nu geworden: ‘Degene die in het openbaar een ander indringend seksueel benadert door middel van opmerkingen, gebaren, geluiden of aanrakingen op een wijze die vreesaanjagend, vernederend, kwetsend of onterend is te achten, wordt gestraft …enz.’

    Jurisprudentie nodig

    Waar ik eerder sprak over het feit dat het zo handig is dat we op veel kennis van de oude strafrechtsartikelen kunnen teruggrijpen, vermoed ik dat voor dit artikel een behoorlijk stuk grond braak ligt waarvoor we nog veel jurisprudentie moeten gaan ontwikkelen van wat er nu precies bedoeld wordt met ‘indringend seksueel benaderen’ of wat ‘onterend’ is. Maar het artikel is volgens de toelichting op de wet ook zo bedoeld dat ook als iemand het niet echt onprettig vindt, een opsporingsambtenaar alsnog kan vinden dat het ‘objectief ’ niet deugt en er toch tegen optreden. Immers een volgend slachtoffer kan er wél aanstoot aan nemen en dan is het goed dat de dader dit alvast weet. juristen in ieder geval helder. Grensoverschrijdend gedrag op de werkplek wordt dus niet gedekt door dit artikel. Werkgevers moeten hierin dus wél hun verantwoordelijkheid nemen en bijvoorbeeld een gedragscode invoeren[2]. Ook bijvoorbeeld verenigingen en horecagelegenheden zouden helderder kunnen zijn in hun gedragsregels. Dit is een mooie taak voor onze clubs om mee aan de gang te gaan, zoals de actie Ask for Angela.

    Normstelling en handhaafbaarheid

    Dat alles brengt me op het onderwerp normstelling en handhaafbaarheid. Aspecten waar nu nog niet direct de vlag voor uit kan. Zoals ik in het begin al schreef zijn er (internationale) maatschappelijke ontwikkelingen geweest die mede hebben geleid tot deze wijzigingen. Dus meer adequate en zwaardere feitenomschrijvingen met ook hogere straffen, omdat mede door de metoo-beweging duidelijk werd dat er veel meer ongewenste activiteiten plaatsvonden dan menigeen veronderstelde. Daar zijn op papier nu mooie artikelen voor in het wetboek geschreven, maar dat betekent nog niet dat in werkelijkheid dit niet meer voor gaat komen, was dat maar waar! Iedereen weet dat de gedragingen plaatsvinden in een zich in duizenden jaren ontwikkelde cultuur waarbij vooral mannen menen zich meer te kunnen permitteren dan gewenst is en dat gedrag verander je niet met bedrukt papier. Maar normstelling helpt wél! Kijk wat er ondertussen met het dragen van autogordels is gebeurd of het roken in besloten ruimten. Als niemand zich daaraan zou willen houden, zou het volstrekt niet te handhaven zijn door alleen boetes uit te delen. Dus langzaamaan zou er best een andere cultuur kunnen gaan ontstaan waarin het merendeel van de mensen zich er toch vrijwillig naar gaat gedragen.

    Het probleem van de bewijsbaarheid

    Het andere lastige is nog steeds de bewijsbaarheid. Een rechter in Nederland moet wettig én overtuigend bewijs hebben dat het strafbare feit echt is gepleegd. En dan blijft het lastig dat dit soort feiten toch vaak slechts tussen 2 mensen plaats vindt, waarbij de één, als het fout loopt, niet graag wil toegeven dat hij het fout heeft gedaan. Dan is er zogenaamd steunbewijs nodig om de rechter tot een veroordeling te laten komen. Steunbewijs kan o.a. bestaan uit spermasporen, getuigen die iets hebben gehoord tijdens of vlak na het gebeurde, appberichten en dergelijke. En dan nog blijft het soms het woord van de één tegenover dat van de ander. In het volgende nummer van De Soroptimist ga ik verder in op het probleem van de bewijsbaarheid en de activiteiten en resultaten van de Stichting Restorative Justice Nederland.


    [1] Waar ‘hij’ staat kan ook ‘zij’ aan de orde zijn, maar omdat de aantallen mannelijke daders nog steeds vele malen groter zijn (ongeveer een factor 32) wordt voor het gemak met hij/hem gewerkt.

    [2] Wil je meer lezen over deze gedragscode? Klik op onderstaande link.


    Nienke Feenstra heeft bijna 30 jaar bij de politie gewerkt, waarbij ze een eerste aanzet heeft gegeven om vrouwen bij de aangifte van zedenzaken op een vrouwvriendelijkere manier op te vangen. Daarna is ze bestuurslid geweest van het Advies- en meldpunt Kindermishandeling en de Vrouwenopvang in Den Haag, Voorzitter van de Raad van Toezicht van Veilig Thuis in Kennemerland en heeft ze namens de Unie het commentaar geschreven op het eerste ontwerp van de Wet Seksuele Delicten. Haar laatste werkzame jaren was ze directeur van een TBS-kliniek. Nu is ze nog voorzitter van de Stichting Restorative Justice Nederland


    Uit De Soroptimist juli 2024

    Delen op social-media: