In de NRC van 26 januari staat Sarita Bajnath met haar gezin in de rubriek Spitsuur. Zij heeft een bedrijf in coaching en training op het gebied van inclusiviteit en discriminatie. Voor ons als Soroptimisten een belangrijk onderwerp en reden om contact met haar te zoeken.
Via haar website lukte dat goed. Aan de telefoon werd al snel duidelijk dat ze graag wil antwoorden op mijn vragen over het aanjagen van veranderingsprocessen die kunnen leiden tot meer inclusie.
Invloed van je eigen cultuur
“Nadenken over inclusiviteit begint ermee dat je beseft dat je bent opgegroeid in een bepaalde cultuur, die als jouw context vastligt,” zegt Banjath. “Die context bevestigt jou in jouw ideeën. Als ik een training geef aan rechters, gaan rechters ervan uit dat ze objectief zijn. Maar niemand is objectief.
Pas als je dat beseft, kun je misschien wel objectiever gaan handelen. Mensen doen wat ze gewend zijn, en wat ze uit hun omgeving meekrijgen. Hun norm en hoe ze zijn opgevoed, staan centraal: hoe je eet, hoe je doet, wat de rolpatronen zijn. En dat bevragen ze niet. Vervolgens hebben ze niet door dat ze daarmee anderen uitsluiten.”
Onbewust iemand uitsluiten
Hoe komen mensen er dan tóch toe om bij haar een training te volgen? “Naast bewustwording van uitsluiting geef ik trainingen ter verbetering van sociale cohesie met als kern: je verhaal doet er toe, en door ieders verhalen komen er andere perspectieven. Opdrachtgevers willen bijvoorbeeld verbetering in hoe men op een afdeling met elkaar omgaat. Bij vastgelopen conflicten kan ik als mediator meehelpen zodat men komt tot gelijkwaardiger handelen. Als bij een instantie racisme wordt geconstateerd, word ik gevraagd achter de schermen hieraan te werken zodat er naar elkaar geluisterd wordt maar ook dat ernaar gehandeld wordt. Zo willen universiteiten bijvoorbeeld dat studenten van allerlei afkomst zich er gaan thuis voelen. Musea die niet elitair willen zijn en op zoek gaan naar meer gelijkwaardigheid, vragen mij erbij: “hoe worden we een culturele instelling voor iedereen?”
De proef op de som
Vanuit de media weet ik dat vaak aan iemand van kleur gevraagd wordt: ‘waar kom je vandaan?’ En dat die vraag niet op prijs gesteld wordt. Maar als ik luister naar de ander, met de bedoeling er echt achter te komen wat de ander denkt, dan ben ik toch goed bezig? We nemen de proef op de som, en dat vertel ik Sarita. Door haar uiterlijk lijkt ze me Surinaams. Puur uit belangstelling zou ik willen weten: waar komt ze vandaan? Sarita: “Ik kom uit Amsterdam.” (Dat valt tegen, ik had een ander antwoord verwacht. Maar ik ben niet voor één gat te vangen). En waar komt haar oma vandaan? “Die is geboren in Suriname.” (Had ik het toch goed). Wat vindt ze van mijn vraag? “Ik krijg het gevoel dat ik te maken heb met iemand die geïnteresseerd is, maar wel vanuit een soort stereotypering. Want wat weet je dan nu écht van mij en van mijn roots?” Dat van die stereotypering is raak. Er komen meteen beelden boven van die lustrumweek bij club Paramaribo een aantal jaren terug, met al dat eten en die blije vrouwen in hun mooie koto. Ik vind haar meteen een blij mens die wel vaak druk zal zijn met koken, en ga er dingen bijslepen die ik helemaal niet bij Sarita heb getoetst. “Mijn roots liggen in Suriname maar wie zegt dat ik er ooit ben geweest? Misschien ben ik wel geadopteerd. Door jouw vraag word ik in een hokje gestopt.” Dus ik kijk over haar antwoord heen, doe geen recht aan haar eigen identiteit en negeer haar als individu? “Dat klopt. Ik word gezien als de definitie van een cultuur.” Ik kom niet verder dan mijn eigen stereotypering. Ze legt meteen de vinger op de zere plek. Voor haar geen fijne vraag, voor mij een pijnlijke ontdekking.
Sta stil bij je eigen stereotyperingen
Het is dus belangrijk om vragen te stellen die je ook aan anderen zou stellen als je meer wil weten. “Weet dat je van ieder tegenover je een stereotypering hebt.” Dus ook over de buurman met zijn dure auto (‘heeft geld genoeg’), over de leerkracht met haar slobbertrui (‘niet zo verzorgd’), over die gillende vriendjes en vriendinnetjes van jouw kind (‘niet zo best opgevoed’), et cetera. Misschien is de auto tweedehands, is de trui van de juf voor haar belangrijk omdat haar oma die gebreid heeft, en zijn de kinderen thuis een strakkere structuur dan bij jou gewend.
We begrijpen elkaar. “Maar”, zegt Sarita: “gebrek aan inclusie heeft ook te maken met het behoren tot een gemarginaliseerde groep. Dat zijn groepen die niet tot de maatschappelijke norm behoren. Inclusief zijn betekent dat er groot respect is voor afwijkingen van die norm.”
Kunnen Soroptimisten dit samen in proces brengen?
Sarita: “Mijn ervaring is dat honderd procent van de mensen denkt dat men respect heeft voor verschillen. Maar het gaat niet alleen om je goede bedoelingen, het gaat ook over hoe het overkomt op de ander.
Probeer dus om echt in te gaan op wat de ander zegt. In mijn trainingen merk ik dat het belangrijk is dat er iemand bij is om dat gesprek te openen. Dan is een buitenstaander met kennis van zaken nodig om inzicht te geven in het proces en te letten op de gevoelens van de ander die de goed bedoelde opmerkingen meekrijgt. Vaak wordt gezegd: ‘we bedoelen het toch zo goed,’ maar daarmee wordt het gesprek monddood gemaakt. Mensen hebben niet in de gaten hoe snel ze een oordeel hebben.”
Doordrenkt van het besef van mijn vele stereotypen bedank ik Sarita voor dit gesprek. Wat een rijkdom.